Lieve vriendinnen en vrienden, vrijwilligers van Vlucka,
De bestuursleden van Vlucka hebben gelijk: 25 jaar onafgebroken vrijwilligerswerk hier in het opvangcentrum mogen niet ongemerkt voorbijgaan.
Omdat Ingrid en ik hier vandaag niet “lijfelijk” kunnen bijzijn, wil ik langs deze omweg toch even laten horen dat we er in gedachten en gevoelen wel bij zijn.
In de eerste plaats om jullie allemaal heel hartelijk een dikke proficiat toe te sturen voor jullie inzet en om tegelijkertijd even in herinnering te brengen hoe het 25 jaar geleden begonnen en gegroeid is.
In 1980 zijn wij verhuisd van ons appartement op de Rozemaai naar Hoogboom. Toen behoorde die wijk tot de gemeente Ekeren en bij de fusie van de randgemeenten van Antwerpen in 1983 zijn wij met alle bewoners van Hoogboom automatisch verhuisd naar Kapellen.
In de jaren ‘30 werd hier een legerkazerne gebouwd. Duizenden jonge mannen hebben er “gelegen” tijdens hun legerdienst. Ik herinner mij uit de eerste jaren dat wij in Hoogboom woonden dat miliciens soms oefeningen moesten doen in de straten van onze wijk. Het leek dan of ons huis in de Zinnialaan belegerd werd door een peloton gewapende militairen. . .
In 1992 werd de dienstplicht opgeschort, waarna de kazerne nog twee jaar door het leger gebruikt werd.
In 1996 besliste de regering de leegstaande kazerne in te richten als opvangcentrum voor 350 asielzoekers. Toen heette het nog ‘asielcentrum’.
Voor vele mensen in onze buurt en in heel Kapellen was het alsof de plaatselijke bevolking het einde van de wereld, of minstens van de beschaving, te wachten stond.
Ondertussen is migratie en al wat ermee te maken heeft een wereldomvattende problematiek geworden.
Ik wil trachten de sfeer op te roepen, die wij ervaarden toen we in 1996 geconfronteerd werden met die problematiek door het bericht dat in de voormalige kazerne 350 asielzoekers zouden komen wonen.
Vooral wil ik weergeven hoe wij en anderen uit onze omgeving daarop gereageerd hebben en hoe dat een weerslag heeft gehad op ons leven gedurende meer dan twintig jaar die daarop gevolgd zijn.
Ik herinner mij de aankondiging van de opening van dat opvangcentrum nog goed. Voor vele omwonenden was dat bericht als de aankondiging van een zondvloed van grote en kleine criminelen, zwartwerkers, prostituées, die onze veilige en welvarende wijk onleefbaar en ongenietbaar zouden maken en de waarde van onze woningen doen devalueren.
Zoals altijd en overal in zulke omstandigheden: algemeen protest – ontevredenheid bij de mensen en bij de plaatselijke overheid – boosheid – enzovoort. Het veilige luxueuze leventje “onder ons” dreigde verstoord te worden!
De verleiding was groot om min of meer mee te stappen in die richting: ’t zal wel niet zo ’n vaart nemen – zo erg zal ’t wel niet zijn – er is toch niks tegen te doen – laat ons maar afwachten en geen discussies uitlokken of afwijkende standpunten innemen. Met andere woorden: de kat uit de boom kijken.
We kozen er toen evenwel voor de uitdaging aan te gaan, we wilden laten horen dat er ook mensen waren, die zo ’n opvangcentrum in de buurt geen regelrechte ramp vonden. We probeerden ons in de plaats te stellen van die asielzoekers – voor zover dat mogelijk is – en ons een beeld te vormen van wat een menselijk onthaal zou kunnen zijn. Nog een stapje verder en we voelden ons zelfs verantwoordelijk voor zo ’n onthaal.
We stonden dus lijnrecht tegenover de visie van vele buren, mensen uit de bewegingen en gemeentebestuur en deze visie verspreidde zich meestal zonder tegenspraak in winkels, bij de schoolpoort en in de straat.
Maar er zouden toch nog mensen zijn, die dachten zoals wij? Dus gingen we op zoek. En ook gingen we op zoek naar mensen, die van de problematiek meer afwisten dan wij. Want zelf kenden we het verschil niet tussen een open en een gesloten centrum, tussen vluchtelingen en asielzoekers en heel de wereld van organisaties en diensten, die in deze sector werken, was een grote onbekende voor ons.
We hebben bondgenoten gevonden: zowel mensen die we al kenden van vroeger als mensen die we voordien nog nooit ontmoet hadden en die door vrienden aangesproken werden.
We kwamen met een twaalftal mensen bijeen en schreven een brief naar de bevoegde staatssecretaris, waarin we onze bekommernis uitdrukten over de menselijke opvang van vluchtelingen in een grootschalig centrum en de weerslag op de samenleving rond het centrum. Vooral het aantal (350) ontstemde ons. “Buurtgroep Samen-Leven” doopten we onszelf.
Het was een heel rijke ervaring voor allen, denken we. Het optreden als groep en toch de mening van ieder aan bod laten komen en respecteren was niet altijd gemakkelijk te verzoenen. Er waren uiteenlopende visies over onze werking als buurtgroep: uitbreiden of beperkt houden, acties op touw zetten of niet, spreken namens de buurt of namens onszelf, enzovoort. Maar onze motivatie was dezelfde: een menselijke opvang van asielzoekers en een goede relatie met de buurt moesten kunnen samengaan, mits alle betrokkenen begrip zouden tonen voor de anderen en bereid zouden zijn daar wat aan te doen.
Op 2 juni 1997 zijn de eerste asielzoekers aangekomen. Enkele mensen van onze buurtgroep begonnen toen vrijwilligerswerk in het centrum: in de “vestiaire” tweedehandskledij sorteren en ter beschikking stellen van de bewoners, een wekelijks naaiatelier voor vrouwen organiseren, klein huishoudelijk gerief verzamelen in de “huisraad” voor bewoners die het centrum mochten verlaten, jongeren begeleiden naar school en jeugdbeweging, taallessen geven, huiswerkbegeleiding, vervoer, enzovoort. Sommige werkingen bestaan nu nog naast nieuwe die er bijgekomen zijn, zoals kookdagen met vrouwen uit een bepaald land, gezinsuitstappen en uitstappen voor volwassenen, een fietsatelier, bezoeken bij geboortes. Andere activiteiten zijn in de loop der jaren overgenomen door beroepskrachten of weggevallen.
In 1999 hebben we op voorstel van de directeur van het centrum een vzw opgericht om de vrijwilligerswerking te coördineren en gemakkelijker een beroep te kunnen doen op sponsors. “Vlucka v.z.w.” leeft en werkt dus al 25 jaar!
De onbaatzuchtige inzet van zoveel vrijwilligers heeft me altijd verbaasd. We waren meerdere jaren met meer dan dertig vrouwen en mannen van verschillende leeftijden, met uiteenlopende interesses en bekwaamheden. Sommigen een halve dag per week, anderen op wisselende data, nog anderen wanneer op hen een beroep gedaan werd voor bepaalde activiteiten, zoals de jaarlijkse viering van de internationale vrouwendag, de opendeurdag onder de benaming “Grosso Modo”, vervoer van kinderen naar jeugdkampen of verhuis van bewoners.
Vrijwilligers steken heel wat energie en tijd in hun “werk” en halen zich daarbij dikwijls onbegrip en tegenkanting op de hals vanwege familie en buren.
“Waarom doen ze het?” is een vraag, die me na al die jaren blijft boeien.
De mensen die de buurtgroep vormden bij de aankondiging van het centrum bleven niet bij de pakken zitten en vonden daarbij de nodige steun bij elkaar. We voelden ons geen helden, we waren onzeker, maar we gingen de uitdaging niet uit de weg. Die aanpak heb ik later bij vele vrijwilligers herkend.
Als ik er nu op terugkijk is de opening van dat opvangcentrum “in onze achtertuin” een ongelooflijke gelegenheid geweest om goede voornemens en mooie theorieën in praktijk om te zetten.
Ingrid en ik hebben ons van bij het begin samen ingezet. Ik blijf haar daarvoor heel dankbaar. Alleen zou ik het niet volgehouden hebben. Het begon als reactie op de vijandige sfeer, die men rond de komst van asielzoekers wilde ophangen in onze wijk en in heel de gemeente. Na enkele maanden voelden we dat we niet alleen stonden en geloofden we dat we als vrijwilligers wel iets konden doen voor de bewoners.
De vraag naar de zin en het resultaat van ons vrijwilligerswerk heeft mij dikwijls beziggehouden. Ik ben geleidelijk tot de overtuiging gekomen dat niet zo zeer het resultaat telt, maar wel onze motivatie en onze daadwerkelijke inzet. Ik ben er nu zeker van dat vrijwilligers toch dikwijls “het verschil kunnen maken” voor bewoners. Dat ik daaraan heb kunnen meewerken betekent veel voor mij.
Ik heb zoveel mensen leren kennen en waarderen: op de eerste plaats die tientallen vrijwilligers, die daar gratis een opvallend deel van hun energie en van hun vrije tijd insteken. Ook bewoners, die er korte of lange tijd gewoond hebben en bij wie ik dikwijls in bewondering heb gestaan voor hun optimisme en levenskracht in de moeilijke en onzekere dagen, die zij daar doorbrachten. Ook mensen van Fedasil, die beroepshalve in het centrum actief zijn of waren en met wie ik een vriendschap heb opgebouwd.
Mijn principe indachtig dat je vrijwilligerswerk beter één jaar te vroeg kunt stoppen dan één dag te laat, heb ik na ongeveer twintig jaar afscheid genomen, wetend dat het werk, waarmee wij begonnen zijn, door anderen voortgezet wordt, aangepast aan veranderende omstandigheden.
“Afscheid” is eigenlijk niet het juiste woord. Asiel en migratie leeft verder in onze aandachtsfeer en ook in onze contacten met vroegere bewoners. Wij komen ze toevallig tegen in de stad of op een bus en met anderen hebben wij na jaren nog altijd contact via mail of telefoon.
Wat ik bij velen van hen bewonder is hun levenswil en kracht om recht te blijven ondanks langdurige onzekerheden en tegenslagen. En ik ervaar telkens hoe dankbaar zij herinneringen ophalen aan onze aanwezigheid, onze activiteiten, onze hulp en vriendschap toen zij in “tasiel” verbleven.
Lieve mensen, jullie inzet is heel waardevol. Blijf elkaar steunen en samenwerken met allen die bij het vrijwilligerswerk betrokken zijn.
Proficiat en dank voor het luisteren,
Norbert